Kloosters

image
Kerk Aduard en voormalige ziekenzaal Cisterciënzer klooster.

Pelgrimeren langs (voormalige) Kloosters in Groningen.

Bij het pelgrimeren hebben we ook veel aandacht voor de kloosters want zij staan aan de bakermat van onze beschaving van o.a. de landaanwinning, ontginnen en bewerking, waterbeheer, steenbakindustrie, de universiteit en christelijke spiritualiteit. Alle (voormalige) kloosters en aanverwante organisaties en locaties zijn op genomen in de pelgrimsroutes. Het klooster was veel meer dan alleen maar een groep samenwonende monniken en nonnen. De kloosters ontvingen door schenkingen veel landerijen en boerderijen; de zogenaamde voorwerk of uithoven. Maar ook begijnhoven en gasthuizen behoorden tot de kloosters of waren er nauw mee verbonden. Voorts was er een diffuse relatie met vele kerken in het gebied. Sommige monniken verrichten allerlei taken in de parochies. Met pelgrimeren kijken we ook naar deze brede historische context. 

De pelgrim, de monnik en de kluizenaar.

Alle drie zijn ze nauw met elkaar verweven. Volgens de “Regel van Benedictus” ( de belangrijkste leefregel voor de meeste kloosters) was de kluizenaar het hoogste christelijke ideaal. Doordat kluizenaars met elkaar in aanraking kwamen en bij elkaar gingen wonen als monniken ontstonden er kloosters die door vele pelgrims dan weer werden bezocht. Om iets van deze relatie te ervaren hebben we een arrangement opgezet waar afgezien van jezelf als pelgrim de monnik en de kluizenaar kunt bezoeken met de 7-10 daagse pelgrimage Winsum-Schiermonnikoog. 

Overzicht van onderwerpen van deze pagina:

  1. Hedendaagse sporen van kloosters in Groningen.
  2. Overzicht en korte omschrijving van de 34 kloosters.
  3. Geschiedenis van de kloosters in Nederland.
  1. Hedendaagse sporen van kloosters in Groningen. 

We beginnen met een actueel overzicht van sporen van klooster in de provincie Groningen en Schiermonnikoog.

  1. Kloostermuseum Ter Apel.

In Groningen is er nog slechts 1 klooster nagenoeg intact overgebleven van de in totaal 34 kloosters. Dit  klooster in Ter Apel is dan ook als museum zeker de moeite waard van het bezoeken. In de vaste tentoonstelling worden alle kloosterorden nader uit de doeken gedaan. 

2. Kloostermuseum Bernardushof Aduard.

Van het enorme klooster van Aduard is alleen nog de imposante ziekenzaal overgebleven dat dienst doet als kerk en onderdeel vormt van het nabij gelegen Kloostermuseum Bernardushof. Ook de wandeling langs de omtrekken van dit klooster is zeer de moeite waard van het bezoeken inclusief het museum en de ziekenzaal. 

3. Kloosterkerken.

In Ten Boer staat nog een volledig intacte kloosterkerk van het voormalig klooster aldaar.  Maar ook Thesinge is een restant van het koor van een kloosterkerk te bewonderen. Voorts staan veel huidige kerken op de fundamenten van de oude kloosterlocaties o.a. in Wittewerum en Rottum. 

4. Bezoekerscentrum Klooster Yesse. 

In Haren is nog een klein bezoekerscentrum ingericht van het voormalig Klooster Yesse. 

5. Stadsklooster Groningen.

Meer inhoudelijk gericht op spiritualiteit van de kloosters is het Stadsklooster in Groningen te noemen. In de stad Groningen wordt gedurende ma-vrij dagelijks het getijdengebied op oecumenische wijze beoefend en staat voor een ieder open van 17.00-18.00 uur en wordt dagelijks gehouden n de Luthersekerk in Groningen. 

6. “Echt” functionerende cisterciënzer Klooster op Schiermonnikoog.

In provincie Groningen is er echter niet een echt functionerend klooster overgebleven. Hoewel we boven de provincie Groningen het eiland Schiermonnikoog dat een letterlijke verwoording is van het eiland van grijze monniken weer een echt functionerend klooster is gekomen waar je als gast kan verblijven en ook de 7 gebedstijden per dag kunt bijwonen.  

7. Klooster in the cloud.

We hebben contacten met het Klooster in the cloud. Een paar programma’s van hen hebben we opgenomen in het spiritualiteitsprogramma. Je kan online aan hun getijdengebeden meedoen. Klik hier voor hun website.

8. Kluizenarij van O.L.V van de Besloten Tuin ofwel de kluis van Broeder  Hugo.

De kluis van broeder Hugo is geen klooster hoewel je een kluis ook wel een klooster voor 1 persoon zou kunnen beschouwen.  De kluis (het voorste gedeelte) kan worden bezocht en ook kan met verschillende diensten bijwonen. De kluis is gevestigd in een kerk in Warfhuizen.  

9. Begijnhoven, conventen, begarden.

Het formele verschil tussen een klooster en een begijnhof is dat een begijn bij toetreden geen belofte van armoede aflegde en volledig in het bezit van haar inkomsten en vermogen bleef terwijl zij, net zoals zusters, wel een belofte aflegde van kuisheid en gehoorzaamheid aan de meesteres die in het geval van de begijnen door hun zelf werd gekozen. Daarnaast is uiteraard een wezenlijk verschil dat het een begijn in beginsel vrij stond om een begijnhof ook weer te verlaten terwijl een zuster formeel vastzat aan ‘eeuwige geloftes’. Later werden er allerlei hofjes gesticht door kerken en maatschappelijke instellingen. Een aantal van deze begijnhoven (hofjes) zijn nog te bezichtigen. Zie verder het overzicht van kloosters. Het verschil tussen kloosters en begijnhoven en conventen zijn niet altijd scherp te trekken. Zo zijn de Moderne Devoten eerst begonnen als als een convent en zijn later meer een klooster geworden.

10. Ordes binnen een kloosterorde.

Binnen een kloosterorde bestaat de eerste orde uit mannelijke religieuzen die de gewone geloften hebben afgelegd. De tweede orde is de vrouwelijke tak. Samen met de derde orde, ook wel tertiarissen gegoemd, vormen ze een ordenfamilie.

De derde orde wordt verdeeld in een reguliere en een seculiere tak. Reguliere derde-ordeleden leven in conventen. Zij leggen geloften af (de “derde regel”), die echter minder streng zijn dan die van de eerste en tweede orde. Leden van de derde orde verschillen voor het oog van de wereld niet veel van andere kloosterlingen. Ze worden aangeduid als broeders en zusters. Leden van een seculiere derde orde leven in de wereld. Sommigen hebben een eigen huis, baan en gezin. Seculiere leden leggen in het algemeen ook een plechtige belofte af, maar geen kloostergeloften. 

11. Voorwerken. 

Er zijn veel meer voorwerken van klooster geweest dan kloosters. Voorwerken waren boerderijen waar lekenbroeders werkten op de boerderij en bij de boerderij waren dan ook vaak kapelletjes aanwezig omdat de afstand naar het klooster te ver was of de wegen niet begaanbaar. 

We hebben nog een overzicht van de vele voorwerken. Om een indruk te geven de klooster bezaten 1/3 van alle grond in Groningen. Alle gekleurde gebieden waren in bezit van kloosters. Vele boerderijen in Groningen zijn dan ook begonnen als een voorwerk. Soms staat het nog expliciet op de boerderij zoals bijvoorbeeld een boerderij aan de Boersterweg 65 bij Sint Annen genaamd Roggen Voorwerk.

12. Refugium.

Een refugiehuis, refugehuis, ook refugie of refugium genoemd, was voor de bewoners van abdijen en kloosters een toevluchtshuis in periodes waarin zij zich, door oorlog overstromingen of andere onrust, niet veilig voelden in hun dikwijls afgelegen hoofdverblijf. 

Als grootste stad in de omgeving was Groningen de meest aangewezen plek voor een refugium, niet alleen voor de kloosters in de huidige provincie Groningen, maar ook voor een aantal in het huidige Friesland en Drenthe. Onderstaande lijst geeft een overzicht van de kloosters die een refugium hebben gehad in de stad, met vermelding waar het refugium (waarschijnlijk) heeft gestaan. Als er nog een restant bewaard is gebleven wordt dat vermeld.

13. Oude kloosters virtueel gerestaureerd. Voor meerdere kloosters geld dat op basis van grondradar en historische archeologische onderzoeken de kloosters virtueel gereconstrueerd  zijn. 

14. Proosdij.

Dit is een erg ruim begrip. In de context van Groningen kwam het vaak neer op een dochterklooster gesticht door de proost (een synoniem voor een abt van een klooster). 

2. Overzicht van de 35 kloosters in Groningen.

In de provincie Groningen hebben in totaal 35 kloosters gestaan en is er nog 1 klooster wat gebouw betreft helemaal in tact. De resterende kloosterterreinen zijn min of meer herkenbaar in het landschap, door een overgebleven onderdeel bijvoorbeeld de ziekenzaal in Aduard, of zoals een Kloosterkerk in Ten Boer en Thesinge . De routes gaan  langs al deze kloosterterreinen en zal ook de achtergronden en spiritualiteit ervan nader belichten. Voorts is het kloostermuseum van Aduard in de route opgenomen, een replica van een kloosterboerderij, bezoekerscentrum van klooster Yesse en uiteraard het klooster in Ter Apel. Nieuw sinds 2021 zijn de routes naar en rond het functionerend Cisterciënzer Klooster  op Schiermonnikoog Deze kloosterkaart van Groningen geeft op schematische wijze de spreiding van de belangrijkste kloosters in de periode 1200-1600. De kloosters hebben een grote activiteit aan de dag hebben gelegd bij het in cultuur brengen van de grond in dit deel van Nederland. Met name de orde van de Cisterciënzers en de orde van de Norbertijnen waren in die periode actief. Ze bezaten meer grond dan welk ander klooster en waren bovendien betrokken bij allerlei inspanningen op het gebied van de waterbeheersing. De abten van de kloosters van Aduard en Wittewierum waren eerstverantwoordelijk voor respectievelijk het Aduarderzijlvest en het Generale Zijlvest der Drie Delfzijlen.

Benedictijnen

1.  Holwierde(Feldwerd)

Dit dubbelklooster (ook wel Oldeklooster bij Den Dam genoemd) werd vermoedelijk rond 1183 gesticht vanuit Utrecht door de heilige Hatebrand van Feldwerd (ov. 1198). Het klooster was gewijd aan Maria, Petrus en Paulus. De kloostergebouwen lagen op de wierde van Feldwerd (Oldenklooster), ten noordwesten van Holwierde. De uithoven van het convent bevonden zich te Garsthuizen (Garsthuizervoorwerk), Groot Lasquert (bij het Schildmeer), Oosternieland (Hornerij, nu boerderij Den Hoorn), Kolhol bij Zijldijk, Hoogwatum, Godlinze (boerderij Lippenhuizen in het zuidoosten van het dorp) en Siddeburen. Ook was er een voorwerk vlak bij het klooster. Het totale bezit aan cultuurgrond bedroeg ongeveer 1260 ha. Als patroonheiligen dienden de Heilige Maagd en Petrus en Paulus.

Bij het klooster bevond zich in 1598 onder andere een korenmolen, wellicht te Katmis, waar in 1473 een molen wordt vermeld. Verder een grote Friese schuur van elf vakken lang, een koestal van 48 vakken (goed voor bijna tweehonderd stuks vee), een molenhuis, een dobbe met een gemetseld waterreservoir en een brouwhuis met stallen voor mestvee en varkens.

Het klooster had – volgens parochielijsten van omstreeks 1475 en 1559 – de status van een zelfstandige parochie, wellicht samenhangend met een verdwenen kapel te Katmis. In 1334 was sprake van vier priesters, die kennelijk nabijgelegen kerken en kapellen bedienden. Het klooster bezat de Nicolaaskapel te Watum en in 1505 verkreeg het de parochiekerk van Bierum (Sebastiaankerk). Vermoedelijk had het klooster tevens collatierechten te ’t Zandt en Holwierde, waar in de zestiende eeuw (oud-)kloosterlingen als pastoor fungeerden. De abt van het klooster speelde een belangrijke rol bij de waterstaat in het gebied ten noorden van het Damsterdiep; de dijkrechters vergaderden jaarlijks in het klooster.

Het klooster had een refugium aan de Carolieweg te Groningen, genoemd in 1476. Daarnaast bezat het klooster een tweede refugium op de hoek van de Jacobijnerstraat en de Walburgstraat, dat in 1609 werd verkocht. De kloostergebouwen werden tussen 1588 en 1594 tijdelijk verlaten en werden daarna weer in gebruik genomen. Gereformeerde predikanten uit Holwierde, later Bierum verzorgden de kerkdiensten. De kloostergemeenschap werd pas omstreeks 1617 ontbonden.

2. Ten Boer

Het nonnenklooster van Ten Boer wordt voor het eerst genoemd in 1301; vermoedelijk hebben de kloosterlingen een oudere parochiekerk in gebruik mogen nemen. Wegens armoede werd het klooster tussen 1465 en 1485 geïncorporeerd bij Thesinge. Tussen deze twee kloosters bestond ook al lang daarvoor een speciale band; al in 1399 en 1408 waren beide geünieerd, maar kort daarna was Ten Boer weer zelfstandig. De kloosterkerk bleef als parochiekerk fungeren; de overige gebouwen werden afgebroken. De abt gaf samen met zijn collega van Wittewierum tevens leiding aan de organisatie van de Acht Zijlvesten.

3. Thesinge

Het dubbelklooster Germania, gewijd aan de Zeven Broeders, lag op de plek van het huidige dorp Thesinge en is vermoedelijk omstreeks 1185 gesticht. De naam zou een verbastering zijn van Germerawald (Garmerwolde), de naam van een klooster dat is gesticht door de heilige Hatebrand van Feldwerd (ov. 1198). De oudste vermelding van Thiasingacloster in 1283 komt uit de Kroniek van Bloemhof. Het klooster bezat ongeveer 1400 ha cultuurgrond, de voorwerken Barghuis (Borchues) te Kantens, Roggenvoorwerk te Garmerwolde en mogelijk ook een voorwerk te Den Haver bij Onderdendam; verder veenderijen in de omgeving van Kolham. In 1284 droegen de inwoners van Bedum de parochierechten aan het klooster over. Het collatierecht van Bedum was in de 16e eeuw omstreden. De Hoofdmannenkamer besliste in 1568 dat het klooster hierop geen aanspraak kon maken. Wel werd de parochiekerk van Ten Boer tussen 1465 en 1485 geïncorporeerd, samen met de rest van het benedictinessenklooster aldaar. Thesinge komt omstreeks 1475 niet voor op een lijst van parochiekerken, zodat we mogen aannemen dat de omwonenden ter kerke gingen in Steerwolde. Deze kerk raakte echter in verval, zodat de abt in 1470 toestemming gaf aan het Olde Convent om op de uithof van het convent in Stuurwolde een nieuwe kapel te bouwen, een begraafplaats aan te leggen en de sacramenten te bedienen. Het klooster nam zelf vermoedelijk de zielzorg voor de overige inwoners van Thesinger Buyre op zich.[1] Het klooster had een refugium in de Herestraat, dat in 1600 werd verkocht. De kloostergebouwen werden tussen 1584 en 1594 tijdelijk verlaten, maar daarna weer in gebruik genomen. De laatste nonnetjes stierven kort na 1627. Gereformeerde predikanten verzorgden de kerkdiensten, maar in het geheim werd ook de mis opgediend.

4. Rottum

Het klooster Juliana (gewijd aan Juliana van Nicomedië) was een monnikenklooster, dat voor het eerst wordt genoemd in 1226. Het klooster Rottum bezat ongeveer 1180 hectare aan cultuurgrond en daarnaast twee derde van het eiland Rottumeroog (het derde deel was in handen van het Oldeklooster bij Kloosterburen). De veenderijen van het klooster lagen in Scharmer, Kolham en Kropswolde. Het klooster had voorwerken te Uithuizen (Papekop), Rottum (Bethlehem), Doodstil (Langenhuis) en Helwerd (Nijenhuis[2]). Het voormalige voorwerk Bethlehem herbergde in de vijftiende en zestiende eeuw een begijnenconvent. Het klooster het collatierecht van de parochie Eelswerd, waarvan de kerk op het kloosterterrein stond. De parochiekerk werd geïncorporeerd bij het klooster en kreeg vervolgens in 1568 de status van een kapel. Het stenen doopvont verhuisde naar de kloosterkerk. Parochierechten te Kropswolde gingen omstreeks 1340 verloren. In 1458 (feitelijk 1474) verkreeg het klooster de proosdij Usquert met de boerderij Kruisstee. De abt trad verder op als scheidsrechter bij rechtszaken in het Hunsingoer Oosterambt. De kloostergebouwen werden na een brand in 1586 en plundering in het jaar daarop verlaten. De monniken namen hun intrek in het refugium aan de Oude Ebbingestraat in Groningen, dat in 1607 werd verkocht.

5. Groningen Selwerd

De benedictijnerabdij Siloe was een dubbelklooster, gewijd aan Catharina van Alexandrië, en het lag iets ten noorden van de stad Groningen op de wierde Selwerd. Het klooster is vermoedelijk tussen 1207 en 1217 gesticht op een uithof met een kapel van het Mariaklooster te Ruinen. De eerste vermelding dateert van 1254. In 1469 trad het toe tot de Congregatie van Bursfeld. Het klooster bezat ongeveer 1500 ha aan cultuurgrond plus delen van het Zuidlaarderveen, waar een voorwerk werd gesticht. Als voorwerk diende verder het bisschoppelijke hof te Rasquert bij Baflo, dat het klooster in 1458 in leen kreeg. Ook was er een voorwerk Nienhuis in de Koningslaagte bij Zuidwolde. Daarnaast verkreeg het klooster omstreeks 1215 de parochierechten te Dorkwerd en in de vijftiende eeuw het collatierecht van de Gaykingakapel te Wierum. Selwerd had ook een rol in de waterstaatsorganisatie in het gebied rondom het Reitdiep. Het maakte deel uit van het Aduarder Zijlvest en het bepaalde in 1464 met de kloosters van Rottum en Thesinge de rechtsbepalingen voor het Winsumer en Schaphalsterzijlvest. Het bezat vermoedelijk een korenmolen te Ranum. Het klooster bezat sinds het midden van de 15e eeuw een stadswoning in de Oude Ebbingestraat. In 1582 werden de kloostergebouwen verlaten, de nonnen vonden in 1585 onderdak in het Vrouw Sijwenconvent, de abt ging in de Sint Jansstraat wonen. Daarnaast werd een huis in de Boteringestraat aangekocht

Cisterciënzers of bernardijnen

Ook Grijze monniken of Schieremonniken genoemd. In tegenstelling tot de andere kloosterorden hielden de cisterciënzers zich niet bezig met de zielzorg. In de parochies waar zij het collatierecht hadden, werden seculiere priesters benoemd.

6. Aduard

Het monnikenklooster van Aduard werd volgens de overlevering gesticht in 1192. De cisterciënzers waren wars van weelde en legden de nadruk op soberheid en handenarbeid. De monniken moesten zelf aan de slag op het land en men zocht daarom als vestigingsplaats voor een klooster nog niet ontgonnen gebieden. Vanuit het klooster Klaarkamp bij Rinsumageest werd de wierde van Aduard uitgekozen als vestigingsplaats voor een dochterklooster dat in de loop van de tijd zou uitgroeien tot het rijkste in de Nederlanden. Het bezit werd onder andere verkregen door schenkingen. Wanneer men intrad moest men goederen of geld inbrengen en zeker in de beginjaren van het klooster werd zodoende land ingebracht.

Het klooster bezat aan het einde van de zestiende eeuw ongeveer 5500 hectare aan grond in de provincie Groningen (Feith, 1902, 5). Op een enkele uitzondering na bestond het bezit uit productieve in cultuur gebrachte landerijen. Bij dit bezit moeten nog de uitgestrekte venen en bossen in het noorden van de provincie Drenthe worden gerekend. Na 1570 moet hierbij nog het grondbezit van Termunten en dat van Trimunt worden geteld. Het klooster bezat ook geruime tijd de nu verdwenen eilanden Corresant, Heffesant en Bosch die in de buurt van Rottum waren gelegen. Deze waren van belang voor de opbrengst van de strandvonderij en voor de visserij.

Het klooster Aduard heeft een grote rol gespeeld in de waterstaatsorganisatie rondom het Reitdiep. De abt van Aduard was uit hoofde van zijn functie Overste Schepper van het Aduarder Zijlvest, niet zo verwonderlijk omdat het gebied in de omgeving van het klooster te kampen had met wateroverlast door toevoer van water van de Drentse zandgronden. Om de afwatering te verbeteren, groeven de monniken het Aduarderdiep. Dat het een kunstmatige afvoer is, is nog steeds op de topografische kaart te zien. De eeuwenoude onregelmatige verkaveling van het gebied wordt rechtlijnig doorsneden. De abt trad verder op als scheidsrechter bij rechtszaken in het gedeelte van Hunsingo ten zuiden van het Winsumerdiep.

Voor het beheer van de landerijen bezat het klooster zogenaamde voorwerken (uithoven of grangia), een vrij groot landbouwcomplex bewerkt en geëxploiteerd door conversen. Hoewel de voorwerken primair tot doel hadden voor de abdijgemeenschap te produceren, ontstonden er ook overschotten die in de stad Groningen werden verhandeld.

Het patronaatsrecht te Stedum en vermoedelijk ook Steerwolde werd in 1355 overgedragen aan het dochterklooster te Sint-Annen. Het klooster bezat verder patronaatsrechten te Hooge- en Lagemeeden, Den Ham en Fransum, tot 1520 tevens te Zuidhorn en Wierum.

Het klooster bezat een stadshuis of refugium in de Munnekeholm te Groningen. Volgens de kloosterkroniek werd tussen 1329 en 1350 een kapel in Holmis gesticht. De laatste abt Willem Emmen kocht in 1599[bron?] het zogenoemde ‘Blauwe Huis’ richtte dit in tot een gasthuis: het Aduardergasthuis.

  • Dochterkloosters van Aduard waren Menterwolde, Essen, Sint-Annen en Trimunt.

7. Menterwolde

In Nieuwolda stond de cisterciënzerabdij Menterwolde of Campus Silvae (Boskamp), genoemd in 1220. Het was aanvankelijk een benedictijner dubbelklooster. In 1247 diende de abt een verzoek in tot opname in de cisterciënzerorde. Dit werd toegestaan op voorwaarde van splitsing. De nonnen gingen in 1259 naar Midwolda. In 1299 werden de monniken verplaatst naar Termunten in verband met overstromingen in het gebied. Zie verder Menterwolde.

8. Woldendorp; Grijzemonniken

Het Grijzemonnikenklooster of Menterne bij Baamsum onder Termunten was een monnikenklooster, gewijd aan Benedictus. Het werd in 1299 gesticht als een voortzetting van het klooster Menterwolde. Het bezat onder andere voorwerken te Lesterhuis, Muntendam en Rysum (Krummhörn, Rode Voorwerk), verder veenderijen in de Dollard (Munnikeveen) en in de omgeving van Muntendam. Het klooster bezat parochierechten in Wagenborgen en in Zwaag, waarvan de dorpskerk in 1419 werd geïncorporeerd. Op het kloosterterrein bevonden zich onder andere een korenmolen, een smederij en een achtkantig waterreservoir, terwijl zich buiten de wallen vermoedelijk een tichelwerk bevond. De abt had vermoedelijk tevens de leiding van het Termunterzijlvest. De gebouwen werden in 1569 verwoest, waarna de abt en de monniken uitweken naar Aduard. In 1577 is het klooster samengegaan met dat van Aduard; de goederen bleven behoren tot een afzonderlijk fonds. In Groningen bezat het klooster een refugium aan het Martinikerkhof, daarnaast een refugium te Appingedam.

9. Midwolda ;Grijzevrouwen

Het nonnenklooster Grijzevrouwen te Midwolda ontstond in 1259, toen de nonnen het klooster Menterwolde verlieten. Het had voorwerken te Lalleweer, Midwolda (Nijenhuis) en mogelijk ook Oostwold. In 1530 werd de dorpskerk van Oostwold geïncorporeerd en afgebroken. De parochianen moesten tijdelijk uitwijken naar de dorpskerk van Midwolda. De nonnen weken omstreeks 1574 uit naar het refugium van het Grijzemonnikenklooster. Het kloosterterrein werd in 1944 opgegraven.

10. Sint-Annen

Het nonnenklooster Klein Aduard (Parve Adwerth) te Sint-Annen werd gesticht in 1340 op het landgoed Inradus en werd in 1342 in de cisterciënzerorde opgenomen onder gezag van het klooster Aduard. Het was gewijd aan Maria. Het bezat mogelijk de boerderij Emmerwolder Voorwerk te Sint Annen (Boersterweg 26), verder veenderijen in de omgeving van Slochteren en Meeden. Het klooster verkreeg in 1356 het patronaatsrecht van Stedum, waarvan men later afstand deed. Tevens had het klooster vermoedelijk het patronaatsrecht van het dochterdorp Steerwolde, dat in de 15e eeuw werd overgedragen aan het Olde Convent te Groningen.[1] Het werd geleid door een abdis.

11. Marum : Trimunt

Het klooster In tribus montibus te Trimunt ten westen van Marum werd gesticht in 1208. Het was oorspronkelijk een benedictinessenklooster. Omdat het in problemen raakte, werd het in het begin van de veertiende eeuw opgenomen in de cisterciënzerorde onder gezag van het klooster Aduard. Het bezat landerijen in Kollumerland, Lettelbert en Kuzemer (Cusemaer), totaal ongeveer 200 ha. Een poging tot incorporatie bij Assen stuitte in 1559 op verzet van de nonnen. Het klooster had een refugium aan het Munnekeholm in Groningen en werd in 1604 ontbonden.

12. Haren; Essen

In Essen iets ten zuiden van de stad Groningen lag een nonnenklooster Klooster Yesse (vermoedelijk gesticht in 1216) dat zich al snel na de stichting onder de hoede van het cisterciënzerklooster van Aduard stelde. Het bezat landerijen in de omgeving van Onderdendam, in Gorecht, in Kostverloren (bij Groningen), Wolfsbarge en Kropswolde. Het speelde een belangrijke rol in de waterstaatsorganisatie van het benedenstroomgebied van de Hunze en de Drentse Aa. Het klooster bezat voorwerken te Menkeweer (Roodewolt of Roowolt) en te Kropswolde. Op dat laatste voorwerk stond een Mariakapel, onder meer vermeld in een aflaatbrief van 1409. Verder land te Borger, waarbij in 1485 een korenmolen werd gebouwd. Het landbezit bedroeg in 1595 ruim 3000 hectare. Ook herbergde het klooster in de vijftiende eeuw een meisjesschool. In 1501 werd de parochie van Menkeweer geïncorporeerd. Het klooster werd in 1580 geplunderd door Staatse troepen; de nonnen weken in 1589 uit naar Groningen, waar een huis in de Herestraat werd aangekocht.

Premonstratenzers of norbertijnen

Ook Witheren genoemd. De kloosterlingen noemden zich gewoonlijk kanunniken en kanunnikessen; de benaming monniken en nonnen was de conversen of lekenbroeders en -zusters gereserveerd. De mannenkloosters of proosdijen werden niet geleid door een abt, maar door een proost; de vrouwenkloosters of priorijen door een prior. In 1290 werden de inwoners van premonstratenzer kloosters in Friesland, Groningen en Ostfriesland geteld. Het genoemde aantal kloosterlingen is aan de hoge kant; mogelijk werden van het klooster afhankelijke boerenfamilies meegerekend.

13. Kloosterburen: Oldeklooster in de Marne

Dit klooster lag bij Kloosterburen en werd waarschijnlijk in 1175 gesticht als dochterklooster van Mariëngaarde in het Friese Hallum en was gewijd aan Sint Johannes de Evangelist. In 1204 volgde de aansluiting bij de orde van de premonstratenzers; de mannen verhuisden naar Nijenklooster. Beide kloosters zouden in 1290 samen 240 inwoners hebben gehad. De abdij bezat ongeveer 600 hectare cultuurgrond en delen van nabijgelegen kweldergronden. Bovendien behoorde ongeveer een derde van het eiland Rottumeroog tot het kloosterbezit. Het had voorwerken te Schilligeham, Maarslacht (Lutkehuizen of Uuterhues), Warfhuizen en vermoedelijk ook te Kloosterburen (Feddemahuis en De Baat). Volgens overleveringen was er ook een voorwerk te Grijssloot. De korenmolen van Molenrij wordt in 1543 vermeld. De veenderijen lagen in Kropswolde. Het klooster speelde een rol van betekenis in de waterstaatsorganisatie; de abt was voorzitter (eerste schepper) van het Schouwerzijlvest. Daaraan herinneren onder andere de toponiemen Abtssloot en Abelstokstertil, een brug die vermoedelijk genoemd is naar een oversteekplaats of bruggetje met de naam *Abtsstok. De abt trad verder op als scheidsrechter bij rechtszaken in het onderkwartier de Marne. De dorpskerk was geïncorporeerd bij het klooster, dat tevens enkele prebendes te Leens en Warfhuizen bezat. De gebouwen werden omstreeks 1579 grotendeels verwoest. Het klooster bezat een refugium te Groningen in de Turftorenstraat (hoek Uurwerkersgang), dat tot 1607 in gebruik bleef. De kloostergemeenschap werd omstreeks 1609 opgelost

14. Wehe den hoorn/ Molenrij: Nijenklooster in de Marne

Een mannenklooster onder het bestuur van de abt van Oldenklooster, gesticht in 1204. Tot het grondbezit behoorde het Munnekeaagt te Eenrum. Volgens sommige berichten werd het klooster rond 1590 beschouwd als afzonderlijke parochie.

15. Krewerd:  Nijenklooster bij Den Dam

Vrouwenklooster Campo Rosarum of Rozenkamp (ook Nijenklooster)) tussen Jukwerd en Krewerd, aanvankelijk een dubbelklooster, gesticht rond 1200 door Emo van Romerswerf, een neef van Emo van Bloemhof. In de dertiende eeuw worden als voorwerken grangia secus Emesam en Hora genoemd. Op grond van een aantekening denkt men bij het laatste aan Garbendeweer bij Holwierde, waar het klooster later landbezit had. Ook wordt wel gedacht aan Oosterdijkshorn. In 1213 trok Emo van Bloemhof met de monniken vanuit Nijenklooster naar Wittewierum om daar het klooster Bloemhof te stichten. De nonnen bleven achter in Rozenkamp. Het klooster stond sindsdien onder leiding van Wittewierum. Met dit klooster deelde men ook het refugium in Groningen.

16. Wittewierum

Het monnikenklooster Floridus hortus of Bloemhof werd gesticht in 1208 en sloot zich in 1217 aan bij de orde van de premonstratensers. Het maakte oorspronkelijk deel uit van het dubbelklooster Nijenklooster te Jukwerd. In 1213 of 1214 werd dit klooster gesplitst en gingen de monniken naar Wittewierum. Beide kloosters zouden in 1290 samen 1000 inwoners hebben gehad, een aantal dat vermoedelijk met een korreltje zout moet worden genomen. Het klooster lag op de rechteroever van de voormalige Fivel, die op het moment van de stichting al aan het verzanden was. Het bezat ongeveer 1760 hectare grond verspreid in Fivelingo en de voorwerken van dit klooster lagen onder andere in Westeremden (Dydingemonken, Dudinge monnijcken of Westeremdervoorwerk), Garrelsweer (Nijenhuis), Hoeksmeer (in den Ham), Holwierde (Klein Wierum, in 1447 overgenomen van Palmar), Sint Annen (Roggenvoorwerk, Boersterweg 65) en misschien ook Wirdum. Vanuit het Zandtstervoorwerk te Zijldijk waren de kloosterlingen actief bij de indijking van de Fivelboezem. Uit de Kroniek van Emo en Menko blijkt dat het klooster een groot aandeel heeft gehad in de bedijking van dit gebied; de abt was tevens Overste Schepper van het Generale Zijlvest der Drie Delfzijlen. Tevens gaf hij met zijn college uit Ten Boer leiding aan de organisatie van de Acht Zijlvesten. In de 13e eeuw verkreeg het klooster parochierechten te Westeremden (1225), Scharmer (1231), Uithuizen (1275) en Krewerd (eind 13e eeuw). Deze geïncorporeerde kerken gingen later weer verloren. In de 16e eeuw had het klooster parochierechten te Kolham.

17. Palmar

Het premonstratenzer dubbelklooster Porta sanctae Mariae lag ten zuiden van de Reide in een voormalig hoogveengebied. Palmar wordt voor het eerst genoemd in 1204. Het klooster bezat voorwerken te Klein Wierum bij Holwierde, Finsterwolde en Bohnenburg bij Hamswehrum (Krummhörn). Het klooster verkreeg in 1256 het patronaat over de kerk van Reide (vermoedelijk Oosterreide) van de abt van Werden, maar het klooster heeft zijn rechten vermoedelijk niet kunnen doorzetten, zoals blijkt uit klachten van dorpsbewoners omstreeks 1275. In 1377 fungeerde de commandeur van Oosterwierum als dorpspastoor. In het klooster vonden tevens de landdagen van het Reiderland plaats, terwijl ook de bestuurders van het Reiderzijlvest er geregeld vergaderden. Door voortdurende overstromingen in het Dollardgebied werd het in 1447 opgeheven, de bezittingen doorverkocht aan de premonstratenzers van Wittewierum.

18. Schildwolde

Het klooster Mariagenade of Gratia Sanctae Mariae werd gesticht in 1204 als dubbelklooster, later werd het een nonnenklooster. In 1290 zou het klooster 180 bewoners hebben gehad. Het bezat ongeveer 530 ha. cultuurgrond en verder veenderijen in zuidoost Groningen. De voorwerken lagen onder andere aan de Graauwedijk te Overschild (1470 Witte Munchuijs, nu Klein-Transvaal) en mogelijk te Hoeksmeer, Eenum (Luppingahuizen) en Ter Apel (tot 1458). Het recht op de halve pastoorsplaats van Schildwolde ging in 1224 verloren. De abt had tevens de leiding van het Woldzijlvest. In 1576 werden de Groningse bezittingen van het klooster Barthe bij Hesel toegevoegd aan het kloosterbezit, nadat enkele uit Groningen afkomstige nonnetjes uit Oost-Friesland in 1563 met hun hebben en houden waren overgekomen. De laatste nonnen namen kort na 1590 hun intrek in het zusterhuis van de Broeders van het Gemene Leven te Groningen.

19. Heiligerlee

Het nonnenklooster Mons Sinaï werd omstreeks 1204 gesticht te Oosterlee of Asterlo, later Heiligerlee geheten, tussen de buurtschappen Kloosterholt (Winsewida) en Westerlee. Het was een dochterklooster van de premonstratenzerabdij te Schildwolde. In 1290 zou het klooster 180 inwoners hebben gehad. Het bezat ongeveer 1470 hectare cultuurgrond. Het bezat parochierechten te Westerlee en voorwerken te Westerlee (De Smacht), Zuidbroek (Grangsheerd), verder veenderijen in de omgeving van Winschoten. Volgens Siemens behoorde ook het voorwerk Lesterhuis bij Borgsweer tot de kloostergoederen; dat berust echter vermoedelijk op een misverstand. Aangenomen wordt dat de naam Oosterlee verwijst naar een rivier(tje) of lee ten zuiden van het klooster, waarmee mogelijk de Rensel wordt bedoeld. Op de gronden van het klooster vond in 1568 de Slag bij Heiligerlee plaats, waarbij Graaf Adolf van Nassau de dood vond. Zijn dood wordt aangehaald in het vierde couplet van het Nederlands volkslied, het Wilhelmus.

20. Oldekerk: Kuzemer

Cusemaer, Cruysmer clooster of Cur[t]is Mariae (Mariënhof) te Grootegast werd gesticht als dochterklooster van Dokkum in 1214 en was gewijd aan Maria. Het is de oude naam voor Kuzemer dat ten zuidwesten van Oldekerk ligt. In 1290 zou het klooster 60 inwoners hebben gehad. Het bezat ongeveer 435 hectare cultuurgrond, waaronder polderland in de Ruigewaard, en het bezat veenderijen in de omgeving van Tolbert en Bakkeveen. Ook had het klooster een aantal stemmen in de collaties van Sebaldeburen, Grijpskerk en Oldekerk.

Kruisheren of kruisbroeders

21. Ter Apel

In Ter Apel stond de kruisherenpriorij Domus novae lucis, gesticht in 1465 op een landgoed dat afkomstig was van het premonstratenzerklooster te Schildwolde. De naam betekent: Huis van het nieuwe licht. Als voorwerk van Schildwolde bestond het mogelijk al in de dertiende eeuw.

Klooster Ter Apel
Klooster Ter Apel

Tot In 1466 kreeg het monnikenklooster parochierechten over boeren uit de omgeving, waarvoor aan de pastoor van Sellingen een tegemoetkoming moest worden betaald. Het klooster had onder andere grondbezit in Onstwedde, Garrelsweer en bij Winneweer, twee watermolens (waaronder een oliemolen), verder een refugium in de Pelsterstraat te Groningen en huizen in de Oosterstraat en aan de Vismarkt.

22. Harkstede: Scharmer

In Scharmer stond het klooster van de Kruisheren, gewijd aan Sint Helena en gesticht door Johan Rengers van Scharmer in 1489. Deze had de dorpskerk al in 1470 aan de kruisheren aangeboden. Het klooster werd in 1490 in de orde opgenomen. Het bezat 280 hectare cultuurgrond en speelde een rol in het Scharmerzijlvest (een onderdeel van het Generale Zijlvest der Drie Delfzijlen). De landerijen te Heidenschap werden in 1555 verkocht aan het Sint-Geertruids- of Pepergasthuis. Tevens had het een korenmolen te Scharmer. De dorpskerk van Scharmer werd met het klooster verbonden; de prior trad op als dorpspastoor. Het klooster kreeg daarnaast de rechten op de kapel van Klein-Harkstede. Het klooster had een refugium in de Burchtstraat bij de Herepoort te Groningen. De kloostergemeenschap is vóór 1615 ontbonden.

Johannieters

Deze geestelijke ridderorde had in Groningen vijf kloosters of commanderijen. Een commanderij was de basiseenheid van deze orde. De Groninger commanderijen stonden onder gezag van de balijer van Westfalen, die commandeur van Steinfurt was. De commanderijen waren aan de balijer een jaarlijks bedrag verschuldigd. In de meeste gevallen ging het oorspronkelijk om dubbelkloosters. De dubbelkloosters werden in het kader van een hervormingsbeweging in de tweede helft van de 15e eeuw opgeheven, maar in de praktijk bleven de vrouwen als lekenzusters in een afzonderlijke afdeling van de mannenkloosters wonen, terwijl de vrouwenkloosters tevens enkele priesters herbergden. Kern van de kloosterlanderijen vormden de oude bezittingen van de Rijksabdij van Werden, die in 1283 aan het bisdom Münster werden verkocht. Bij die gelegenheden werden met name de landgoederen te Holtgaste (Rheiderland), Oosterreide, Winsum, Garnwerd en Feerwerd met het patronaatsrecht over de bijbehorende dorpskerken genoemd. Daarvan werden Holtgaste en Winsum in 1284 overgedragen aan de commanderijen te Jemgum en Warffum. Het valt aan te nemen, dat iets dergelijks ook met de overige landgoederen is gebeurd. Niet alle vijf commanderijen zijn op de kaart terug te vinden.

23. Warffum

Het nonnenklooster van Warffum wordt voor het eerst vermeld in 1284. Het bezat ongeveer 1400 hectare cultuurgrond. Het klooster had voorwerken te Warffum (Hoysmaheerd), Winsum, Stitswerd (Zuidwendinge) en volgens sommige berichten ook te Baflo (Westermei) en Everswolde (Zuidlaarderveen). De boerderij Groot Bosch (Oldebosch) te Usquert vormde mogelijk eveneens het restant van zo’n voorwerk; in Oost-Friesland werden de voorwerken Grashaus of Buschhaus genoemd. Verder had het klooster parochierechten te Stitswerd en Winsum. Het voorwerk te Winsum was oorspronkelijk een hof van de Werden; hiertoe behoorde ook de kerk, die formeel bij het klooster was geïncorporeerd. Deze rechten werden in 1529 aan Evert de Mepsche verkocht. Het klooster behield landerijen in de Winsumermeeden. Het klooster had verder een refugium in de Boteringestraat te Groningen, dat in 1612 werd verkocht. Mogelijk maakte ook het Werfmer Convente steenhues aan de Oude Kijk in ’t Jatstraat deel uit van het refugium. De kloostergemeenschap werd pas na 1623 ontbonden. Het klooster fungeerde ook als parochiekerk voor de omwonende boeren. Gereformeerde predikanten verzorgden er nog enige tijd de kerkdiensten.

24. Heveskes; Oosterwierum

De commanderij van Oosterwierum of Heveskesklooster te Heveskes had ongeveer 1500 hectare cultuurgrond gelegen in Fivelingo en het Oldambt. Het klooster had voorwerken te Oterdum (Nijenhuis), Eelshuis bij Wagenborgen, sinds 1476 tevens de voormalige commanderij te Oosterwijtwerd, sinds eind 15e eeuw de voormalige commanderij Goldhoorn te Finsterwolde en mogelijk ook voorwerken te Oterdumerwarven (Woltersweer), Meedhuizen (Grashuis), Opmeeden en Hoeksmeer, waar eind 14e eeuw een boerderij van het premonstratenzerklooster te Schildwolde werd aangekocht. De monniken bekleedden de pastoorsplaatsen te Oosterreide, Oosterwijtwerd en mogelijk ook Oostwold bij Siddeburen. Tevens had het klooster refugia in Groningen (het latere Ommelanderhuis) en te Appingedam. Naast het kloosterterrein bevond zich een molenberg met een korenmolen. In 1480 werd de commanderij omgevormd van een lekenzusterconvent in een mannenklooster, met behulp van twee broeders uit Keulen. De zusters bleven echter wel deel uitmaken van de kloostergemeenschap. De commandeur had tevens de leiding van het Oterdumerzijlvest.

25. Usquert: Kloosterwijtwerd

De commanderij Wijtwerd ten zuiden van Usquert wordt genoemd in 1304. Het bezat bijna 600 hectare cultuurgrond en daarnaast kweldergronden. De commanderij had uithoven te Maarhuizen en Eenrum (Ernstheem), parochierechten te Maarhuizen en Lutje Saaksum, verder een refugium op de hoek van de Butjesstraat en de Pausgang te Groningen, dat in 1625 werd verkocht. De wierde waarop het klooster lag, was vrij groot en bood plaats aan meerdere boerderijen. Volgens een parochielijst uit 1559 vormde het klooster een zelfstandige parochie.

26. Finsterwolde: Goldhoorn

De commanderij Goldhoorn te Finsterwolde wordt voor het eerst vermeld in 1319. Vermoedelijk was het een dubbelklooster. Omstreeks 1424 werd een voorwerk te Heiselhusen bij Campen (Krummhörn) gesticht, dat werd bewoond door monniken en nonnen en in 1446 zelfstandig werd. Omstreeks 1475 wordt de naam van het klooster in verband gebracht met een verdronken parochie. Dat Clooster tho Golthorn wordt nog in 1498 vermeld, maar volgens een akte uit 1494 was het inmiddels gedegradeerd tot een voorwerk van de commanderij van Oosterwierum. In 1540 wordt dit voorwerk voor het laatst genoemd. In 1574 waren de landerijen in het bezit geraakt van de adellijke familie Sickinge te Warffum, die hier onder meer een tichelwerk bedreef.

27. Oosterwijtwerd

De commanderij te Oosterwijtwerd was slechts korte tijd zelfstandig. Vóór 1472 was het een voorwerk van Dünebroek bij Wymeer. Het werd in 1476 een voorwerk van de commanderij Oosterwierum te Heveskes. De parochiekerk van Oosterwijtwerd en het bijbehorende pelgrimshuis waren verbonden aan de commanderij. In de parochiekerk bevond zich een genadebeeld van Maria, dat door pelgrims werd bezocht.

 Franciscanen of minderbroeders

De beide vrouwenkloosters Olde Convent en Maria ten Hoorn, die vermoedelijk eerst tot de tweede (contemplatieve) orde van Sint Franciscus behoorden, gingen later over tot de derde orde (tertiarissen of Grauwe Begijnen).

28. Minderbroedersklooster te Groningen

Het klooster van de franciscanen wordt het eerst vermeld in 1253. Het was gewijd aan Paulus. Het klooster behoorde vermoedelijk sinds het begin van de vijftiende eeuw, maar in elk geval vanaf 1480 tot de richting van de gaudenten of conventualen. Omstreeks 1496 werd het klooster ‘hervormd’ en ging het over tot de strenge richting van de observanten. Het franciscanenklooster te Emden (overgegaan naar de observanten in 1495) leende in juli van dat jaar een of meer boeken uit aan de medebroeders in Groningen, omdat men daaraan nog een tekort had. Aan de noordzijde van het klooster bevond zich een ommuurd kerkhof, waar de begijnhuizen van het Menoldis- en het Vrouw Sivenconvent te vinden waren. De Franciscanerkerk van de klooster stond op de huidige locatie van de Universiteitsbibliotheek aan de Broerstraat,

29. Olde Convent te Groningen

In de stad Groningen hadden de Franciscanessen een klooster (het Olde Convent), ook wel Geestelijke Maagden of Sint-Agnesklooster genoemd, dat voor het eerst in 1386 wordt vermeld. Het klooster behoorde aanvankelijk tot de tweede (contemplatieve) orde, maar ging in 1401 over naar de derde orde van Sint Franciscus. De kloostergemeenschap stond, in tegenstelling tot de andere begijnhuizen in Groningen, onder invloed van de Moderne Devotie. Het klooster bezat 745 hectare aan landbouwgronden, met name in de omgeving van Marum en Kropswolde, waar een voorwerk lag. Bij het voorwerk te Steerwolde (bij Thesinge, Lageweg 25) werd in 1470 een kapel gebouwd, die tevens als vervanging voor de verdwenen dorpskerk diende. Tijdens opgravingen in de binnenstad van Groningen (1990/1991) kon worden vastgesteld dat de gebouwen van het Olde Convent gelegen waren op het terrein van het latere Roode- of Burgerweeshuis. Het klooster lag aan de noordzijde van wat nu de Roode Weeshuisstraat is. Na de Reductie van Groningen (1594) werd voor de kloostergebouwen een andere bestemming gezocht. In 1599 werd een deel van het gebouwencomplex toegewezen aan het in dat jaar gestichte Burgerweeshuis.

30. Maria ten Hoorn

Het klooster Maria Ten Hoorn bij Groningen was een vrouwenklooster van de Franciscanessen, gesticht vóór 1456, dat in de zestiende eeuw behoorde tot de derde orde van Sint Franciscus (Grauwe Begijnen). De landerijen lagen aan het Hoornsediep. Het klooster werd tussen 1571 en 1575 geïncorporeerd in het Olde Convent.

Dominicanen, predikheren of jakobijnen

Zowel de Franciscanen als de Dominicanen zijn van origine bedelorden. De relatief dichtbevolkte stad leende zich beter voor een dergelijke vestiging dan het platteland, dat in de provincie Groningen vooral het domein was van de cisterciënzers en de norbertijnen.

Dat wil overigens niet zeggen dat de monniken van de bedelordes alleen in de stad actief waren. Binnen de verschillende ordes werden afspraken gemaakt over het gebied, aangeduid als termijn, waarbinnen het betreffende klooster voor de betreffende orde het alleenrecht had om te bedelen. Het stichten van een nieuw klooster binnen een bedelorde was daarom bepaald geen vanzelfsprekendheid: de kloosters die door een dergelijke stichting een deel van hun termijn dreigden kwijt te raken, zaten niet op de nieuweling te wachten. Van het klooster in Groningen is bekend dat het betrokken was in grensgeschillen met de Dominicanerkloosters in Osnabrück en Leeuwarden. Het klooster verloor een deel van zijn termijn bij de stichting van het Dominicanerklooster in Zwolle, in 1468.

31. Winsum

Winsum had een dominicanenklooster dat omstreeks 1276 werd gesticht en was gewijd aan de heilige Catharina van Alexandrië. Het klooster bezat onder andere een korenmolen te Winsum.

32. Dominicanenklooster te Groningen

Jacobijnerklooster, waarschijnlijk gesticht vanuit Winsum in 1308.  Wat nu nog rest in Groningen is de Jacobijnenstraat alwaar het klooster heeft gelegen.

Als stichter van het klooster in Groningen wordt de toenmalige prefect Ludolphus beschouwd. Zijn schenking aan de prior van het klooster van Winsum vormt de basis van het klooster. Het eerste klooster zal gevestigd zijn in het huis dat hij geschonken heeft. Dat huis lag aan de tegenwoordige Jacobijnerstraat. Het kloosterterrein strekte zich uit van deze straat tot aan de toenmalige stadsmuur en werd begrensd aan de westzijde door de Oude Ebbingestraat en aan de oostzijde door het Kattenhage.’

Een van de betrokkenen bij de stichting was de mysticus Eckhart von Hochheim, die als hoofd van de ordeprovincie Saxonia het nieuwe klooster bezocht. Het klooster werd in 1310 in de orde opgenomen.

Hoe het klooster er tussen 1308 en 1594 heeft uitgezien, is vrijwel onbekend. Het klooster komt voor op de stadskaart van Jacob van Deventer uit 1565. Bekend is dat het klooster nadien door prior Arnold Nijlen nog verbouwd is. Op de kaart van Egbert Haubois uit 1643 wordt het klooster met kloosterkerk weergegeven. Daaruit kan worden afgeleid dat het klooster een aanzienlijke kerk had, die niet alleen dienst deed voor de eigen monniken, maar ook door stadjers bezocht werd. De kerk gold als een van de vijf belangrijkste kerken van de stad.

De laatste prior, de al genoemde Arnoldus Nijlen, werd in 1589 benoemd tot vicaris-generaal van het toenmalige bisdom Groningen. Nadien werd hij ook nog benoemd tot bisschop, maar hij is nimmer gewijd. De reductie van Groningen in 1594 betekende ook voor dit klooster het einde. Het merendeel van de nog aanwezige monniken verliet de stad en vestigden zich uiteindelijk in Brussel en Mechelen. Het kloostercomplex komt dan in handen van de provincie. Een deel daarvan wordt bestemd als weeshuis. In 1621 wordt het Groene Weeshuis hier ondergebracht en in 1660 ook het Blauwe Weeshuis. Beide weeshuizen worden in 1673 samengevoegd tot het groene en blaauwe gecombineerde diakenie-kinderhuis, vanaf 1826 het Groene Weeshuis genoemd. De kerk is in 1674 afgebroken.

33. Oosterreide

Het dominicanessenklooster van Oosterreide op de Punt van Reide verhuisde in 1528 naar Lucaswolde bij Marum. Mogelijk werd de kerk van dit dorp aan de susteren van Reyde overgedragen, die in 1542 voor het laatst worden genoemd. De gebouwen zijn in 1530 gesloopt; de stenen werden gebruikt om een blokhuis te Delfzijl te bouwen.

Augustijner Heremieten

34. Appingedam

Het broederklooster Appingen op De Wierde van Appingedam werd vermoedelijk gesticht in 1328. De stichtingsdag – tevens het begin van de jaarlijkse vrijmarkt of Broerkermis – werd gevierd op zondag na Kruisverheffing, zodat aan te nemen valt dat het klooster gewijd was aan het Heilige Kruis. Als zegel diende echter een afbeelding van Johannes de Doper. In het klooster hing een beroemd Mirakelkruis, dat kennelijk door pelgrims werd bezocht. Het klooster had vermoedelijk een refugium (genoemd in 1630 als het Augustijner kerckhuis aan ’t marckt) en enkele voorname huizen in de stad, daarnaast omvangrijk grondbezit (ca. 1550 64 heemsteden en 9 tuinen, 1773 105 heemsteden en een hof), buitendijkse gronden met een korenmolen onder Tjamsweer en verder landerijen te Appingedam, Tjamsweer, Jukwerd, Tjuchem, Siddeburen en elders; in 1773 was daarvan nog ca. 120 ha over. In 1446 werd het landgoed Ballingeheem bij Holwierde verkregen, dat mogelijk werd ingericht als voorwerk. De eetzaal of refter van het klooster diende als vergaderplaats voor de Ommelander bestuurders. Ook de plaatselijke schutterij vierde hier het schuttersbier na afloop van het papegaaischieten. Tot de termijn (bedelgebied) van de monniken behoorde tevens de provincie Friesland; de monniken worden meermalen in Friese testamenten vermeld. De laatste monnik broeder Dico Groningus stierf in 1562, waarna de kerk twee jaar later tot tweede parochiekerk werd ingericht. Het gebouw werd in september 1578 toegewezen aan de protestanten en ontdaan van katholieke versieringen. De overige kloostergebouwen werden na 1586 afgebroken, de bouwvallig geworden kerk onderging in 1705 hetzelfde lot.

Overige huizen en Orden staan niet op de kaart.

35. Broeders van het Gemene (gemeenschappelijk) Leven

De Broeders des gemeenen levens of Arme Klerken vormden een gemeenschap van Apostolisch Leven, die gevormd werd door reguliere clerici die leefden volgens de regels van Augustinus, maar geen gelofte aflegden.

Fraterhuis te Groningen

Het Fraterhuis of Clerkenhuys te Groningen, ook Hieronymusklooster of Sunte Mattheushuus genoemd, is gesticht tussen 1432 en 1436. De laatste bewoner droeg in 1586 de administratie over aan het stadsbestuur. Het klooster had grondbezit te Blokum en Lageland. Aan het Fraterhuis waren een Zusterhuis en een internaatschool (Arme Klerkenhuis, genoemd 1464) verbonden. Het Zusterhuis aan de Sint Jansstraat wordt genoemd in 1510, het gebouw was in 1468 door Luddeke Jarges aan het convent geschonken. In 1582 werden de resterende bezittingen geïnventariseerd, het gebouw werd na 1590 overgedragen aan de nonnen van Schildwolde. Het Arme Klerkenhuis was aanvankelijk in 1586 bestemd voor de Sint Maartensschool, maar werd in 1590 overgedragen aan de Jezuïeten. Het huidige prinsenhof is er nu gevestigd.

Broeders en Zusters van de Heilige Geest

De Orde van de Heilige Geest was een gemeenschap van Apostolisch Leven van hospitaalbroeders en -zusters, die vooral in Noord-Europa wijd verbreid was.

Pelstergasthuis of Heiligen Geest Gasthuis

Gesticht in 1267. Het is niet bekend of dit gasthuis oorspronkelijk een kloostergemeenschap herbergde. Het had in elk geval in de 15e eeuw geen kloosterlingen meer. Als voorwerk diende de boerderij ’t Hooihuis onder Hoogkerk.

Begijnhuizen en begardenconventen

Vrouw Menoldisconvent te Groningen

Begijnhuis gesticht vóór 1276 en in 1292 verhuisd naar een nieuwe plek. De gebouwen stonden bij de begraafplaats van het Broerklooster, tussen het Rechte Jat en het Vrouw Siwenconvent. Het convent ging vóór 1401 over naar de derde orde van Sint Franciscus. De begijnen stonden eerst onder leiding van een meisterse, na ca. 1450 van een ministerse. In 1502 woonden er 12 begijnen. Aan het convent was een meisjesschool verbonden. De zusters werden in 1586 vermaand hun kledingvoorschriften strikter te handhaven. Het convent is vermoedelijk in 1594 opgeheven.

Vrouw Siwenconvent te Groningen

Begijnhuis gesticht in 1284. De gebouwen stonden in de directe nabijheid van het Vrouw Menoldisconvent. Het convent ging vóór 1401 naar de derde orde van Sint Franciscus. De bewoners werden in 1584 verenigd met die van het Vrouw Menoldisconvent, de gebouwen gingen dienen als Refugium voor de abt van Selwerd.

Vrouw Clarenconvent te Groningen

Vrouwenconvent aan de westzijde van het Rechte Jat. Vermoedelijk genoemd in 1329 als Nije convent op de Woert, in 1354 als arme begijnen, daarna nogmaals in 1390 en 1394. Mogelijk een Clarissenklooster en dan ten onrechte tot de begijnen gerekend.

Bethlehem bij Rottum

Een benedictijns begijnenconvent dat onder het gezag van de abt van Rottum viel. Incorporatie bij het klooster Rottum werd in 1568 niet toegestaan. Het werd na 1594 opgeheven.

Cellebroeders te Groningen

De Cellebroeders of Alexianen, die zich vooral met de verpleging van pestlijders bezig hielden, hadden een huis aan de Nieuwstad te Groningen.

2. Geschiedenis van het Nederlandse kloosterleven

Het kloosterleven kent in Nederland een geschiedenis van pieken en dalen. Na een bloeiperiode in de middeleeuwen worden in de Reformatie en de Franse tijd bijna alle kloosters gesloten. In de 19e eeuw begint een nieuwe bloeiperiode, tot ca. 1960. Dan daalt in korte tijd het aantal intredingen, met als gevolg dat de Nederlandse kloostergemeenschappen vergrijzen.

Oorsprong

Vanaf het begin kent het christendom vormen van kloosterleven. Uit de oudste periode zijn vooral de ‘woestijnmonniken’ bekend geworden. Deze mannen en vrouwen zochten een woonplaats in de woestijngebieden van het Midden-Oosten. Daar hielden ze zich bezig met het lezen uit de bijbel, met gebed en met handwerk. Soms bleven ze er tijdelijk, soms hun hele leven. De meeste bekende woestijnmonnik is Sint Antonius.

500-1000

In Nederland begint het kloosterleven in de vijfde eeuw met rondtrekkende monniken: missionarissen die hier het christelijk geloof komen brengen. Rond 700 worden in Maastricht, Utrecht en Susteren de eerste Nederlandse kloosters gesticht.

De vroeg-middeleeuwse kloosters zijn gevestigd op het platteland. Kloosterlingen volgen de regel van Sint Benedictus en behoren tot het kleine aantal mensen dat kan lezen en schrijven. Hun dagelijks leven bestaat uit een afwisseling van bidden en werken. Ze dragen bij aan de ontginning van gronden en aan de ontwikkeling van landbouw en veeteelt.

1000-1500

Als wat later in de middeleeuwen het stadsleven tot ontwikkeling komt, brengt dit nieuwe vormen van kloosterleven met zich mee. Dan ontstaan bijvoorbeeld de norbertijnen, de kruisheren, de franciscanen, dominicanen, augustijnen en karmelieten. Deze kloosterlingen nemen eigen regels aan, die zijn afgestemd op hun leefwijze en op hun werkzaamheden in de steden. Zij werken in het pastoraat, geven onderwijs en zorgen voor arme en zieke stadsgenoten.

In Nederland ontstaat in de veertiende eeuw ook de Moderne Devotie, in de streken rond de IJssel. De grondlegger van deze typisch Nederlandse vorm van kloosterleven is Geert Grote en de bekendste moderne devoot is ongetwijfeld Thomas van Kempen. Hij schreef De navolging van Christus. Dit boekje is, op de bijbel na, de meest gelezen christelijke tekst ter wereld. De moderne devoten zijn afkerig van de rijkdom en van de conflicten in de kerk van hun tijd. Ze streven naar een eenvoudig en praktisch christelijk bestaan. Hun dagen bestaan uit gebed, studie, het geven van onderwijs en het verzorgen van arme en zieke mensen. Er treden mannen en vrouwen toe: de Broeders en Zusters van het Gemene Leven.

1500-1840

In 1517 begint met een publicatie van Luther de tijd van de Reformatie. Dit betekent een ingrijpende breuk voor het kloosterleven in Nederland. De protestanten keren zich tegen het katholieke geloof en tegen de kloosters. Kloostergemeenschappen worden opgeheven en hun goederen in beslag genomen. Gebouwen en gronden vervallen aan de staat.

De kloosterbibliotheken verhuizen naar universiteiten. Rond 1600 zijn bijna alle Nederlandse kloosters verdwenen of zijn de kloosterlingen gevlucht naar gebieden waar ze veilig zijn. Het Kruisherenklooster van Sint Agatha is het enige klooster in protestants gebied dat de Reformatie overleeft. Met vallen en opstaan hebben de Kruisheren hier alle moeilijke tijden doorstaan. Tot op de dag van vandaag bevinden zich in het klooster handschriften die rond 1500 door Kruisheren zijn geschreven. Het bekendste is het Graduale van Johannes van Deventer.

Tussen 1600 en 1800 mag het katholieke geloof in Nederland niet in het openbaar worden beoefend. Vanuit het buitenland komen er kloosterlingen naar Nederland om hier als missionaris te werken onder de katholieken, in schuilkerken. Nederlandse mannen en vrouwen die een kloosterleven willen leiden, moeten uitwijken naar het buitenland of alternatieve vormen kiezen. Zo leven er in de 17e eeuw in Nederland ongeveer 5000 klopjes: deze vrouwen zijn formeel geen kloosterling, maar hun dagindeling wijkt nauwelijks af van die van kloosterlingen. Zij wonen alleen of in een groep, en verrichten taken in de schuilkerken en in het onderwijs.

In de 17e en 18e eeuw liggen er in het huidige Noordoost-Brabant enkele grondgebieden die niet onder het bestuur van de Staten-Generaal vallen: het Land van Ravenstein, het graafschap Megen en de heerlijkheden Gemert en Boxmeer. Deze enclaves vormen toevluchtsoorden voor kloosterlingen. Alleen in dit gebied vinden we nu kloosters die dateren uit de periode van de Reformatie.

1840-1960

Even vóór 1800 krijgt Nederland godsdienstvrijheid. Dat betekent dat ook de katholieken hun geloof weer mogen praktiseren. In 1840 geeft koning Willem II, die persoonlijk bevriend is met pastoor Zwijsen in Tilburg, aan kloosters toestemming om nieuwe leden aan te nemen. Pastoor Zwijsen wordt in 1853 benoemd tot aartsbisschop van Utrecht en bisschop van Den Bosch. Hij richt twee nieuwe congregaties op: de Zusters en de Fraters van Tilburg.

Er vindt in korte tijd een opmerkelijke opbloei plaats van het kloosterleven: er worden in Nederland tientallen nieuwe kloostergemeenschappen gesticht. Menig pastoor uit dorp of stad vraagt om de komst van kloosterlingen naar zijn parochie of werkt mee aan een nieuw initiatief. Het overgrote deel van de kloosterlingen is actief in de samenleving, vooral in het onderwijs en in de gezondheidszorg. Zij richten honderden scholen en zorginstellingen op.

Als rond de eeuwwisseling in Duitsland en in Frankrijk het kloosterleven wordt verboden, vinden veel buitenlandse kloosterlingen een toevluchtsoord in Nederland. Met name langs de oost- en zuidgrens van ons land vinden we tot op de dag van vandaag kloosterlingen die in deze periode de grens zijn overtrokken. Een bekend voorbeeld is het kloosterdorp Steyl in Limburg.

In de eerste helft van de 20e eeuw, de periode van het Rijke Roomse Leven, bepalen kloosterlingen mede het straatbeeld in ons land. Door hun habijten zijn ze herkenbaar voor andere burgers. Ze verzorgen een aanmerkelijk deel van het maatschappelijk leven: ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, bejaardentehuizen, parochies en verenigingen.

Anderen vertrekken naar overzeese gebieden. Met name in de Nederlandse koloniën – Suriname, de Nederlandse Antillen en Indonesië – richten kloosterlingen missieposten op. Rond 1960 kent Nederland het hoogste aantal kloosterlingen ooit: bijna 50.000 Nederlanders behoren tot een kloostergemeenschap. Van alle landen ter wereld heeft het kleine Nederland dan in absolute getallen het hoogste aantal missionarissen: ruim 9.000 religieuzen werken in andere werelddelen.

1960-heden

Rond 1960 veranderen tijd en samenleving. De techniek gaat met grote sprongen vooruit. Nieuwe communicatiemiddelen maken contacten mogelijk die voorheen ondenkbaar waren. Onderwijs en gezondheidszorg zijn voor iedereen toegankelijk. En in plaats van het hiërarchische gezag van vroeger komen er overlegstructuren waarin iedereen kan meepraten. Dit alles heeft gevolgen voor het kerkelijk leven. In 1959 roept paus Johannes XXIII de bisschoppen van heel de wereld naar Rome voor het Tweede Vaticaans Concilie. Dit leidt voor de kloosterlingen in 1965 tot het decreet Perfectae Caritatis. Ze worden aangespoord om hun leven bij de tijd te brengen en daaraan geven ze enthousiast gehoor in zogenaamde ‘vernieuwingskapittels’. Allerhande gewoontes die in de loop van de tijd tot stand kwamen, worden opnieuw tegen het licht gehouden.

Het leidt tot grote veranderingen, soms heel zichtbaar. Zo worden alle gebedenboeken vertaald: de liturgie wordt niet langer in het Latijn gehouden, maar in de volkstaal. De meeste habijten worden vervangen door eigentijdse kleding. Veel verandert er ook intern in de kloostergemeenschappen. Er komt ruimte voor onderlinge gesprekken en voor vrije tijd. Het is een turbulente periode met veel veranderingen. Voor sommigen gaat het te snel. Voor anderen gaat het juist weer te langzaam zodat ze besluiten de kloostergemeenschap te verlaten. Het duurt een tiental jaren voordat de situatie een beetje stabiliseert.

Dan blijkt echter dat het animo om tot een kloostergemeenschap toe te treden sterk is gedaald. Ondanks alle aanpassingen in de kloosters besluiten nog maar weinig jonge mensen om in te treden. Dit leidt tot de vergrijzing van bijna alle kloostergemeenschappen in Nederland. Rond de eeuwwisseling besluiten veel gemeenschappen om hun vestigingen in Nederland af te bouwen.

Heden.

Er is bijna weer een periode van opbloei en van neergang afgesloten. Het kloosterleven uit de 19e en 20e eeuw past niet meer in onze tijd. Wat zal de toekomst brengen? Dat kan niemand voorzien. Wat we wel kunnen waarnemen is de huidige belangstelling voor een tijdelijk verblijf in kloosters: kloosters die gasten ontvangen, zijn vaak maanden van tevoren volgeboekt. En we zien dat mensen zich individueel verdiepen in de christelijke kloostertraditie, alleen of met geestverwanten. Het begin van een nieuwe vorm?

Geschiedenis van de kloosters in Groningen.

De opbouw van kloosters in Groningen is nooit meer van de grond gekomen. Tot op de dag van vandaag zijn er geen functionerende kloosters in de provincie Groningen.

Klooster Schiermonnikoog. 

Des te bijzonder is dat boven Groningen zeer recent een Cisterciënzer Klooster is geopend in 2021. gerealiseerd. Het betreft hier echter een verhuizing van een klooster van Diepenveen (bij Deventer) naar Schiermonnikoog. De kloostergebouwen te Diepenveen waren veel te groot geworden voor de overgebleven 6 monniken. Het bijzondere is natuurlijk dat de naam van het eiland rechtstreeks afstamt van de Cisterciënzer Klooster. Op het eiland heeft namelijk een voorwerk( ook wel Uithof) is geweest van de Cisterciënzer Klooster Klaarkamp te Rinsumageest (NW Friesland). De Cisterciënzer monniken dragen grijze ( ook wel genoemd schiere) pijen. En “oog” is een oud woord voor eiland.  

Reacties zijn gesloten.